Boven de ingang van de Ridderzaal hing zeker tweehonderd jaar lang een walviskaak, vermoedelijk van de potvis die in 1598 op het strand bij Scheveningen was aangespoeld.

Stranding van een potvis op het strand tussen Katwijk en Scheveningen op 3 februari 1598, 1720, maker: Gilliam van der GouwenStranding van een potvis op het strand tussen Katwijk en Scheveningen op 3 februari 1598, 1720, maker: Gilliam van der Gouwen

Groot spektakel

Een stranding van een potvis of een vinvis bij Scheveningen of Kijkduin was in de voorbije eeuwen een spektakel van jewelste. Strandingen van deze tot de verbeelding sprekende walvissen hebben altijd een grote nieuwswaarde gehad. Van heinde en verre kwamen mensen naar de stranden om de kolossale beesten te bekijken. Verhuurders van karren of rijtuigen moeten een flink zakcentje hebben verdiend aan het vervoer van al die belangstellenden.

Levende potvis

Toen op 2 februari 1598 ten noorden van Scheveningen een nog levende potvis strandde, reisden ook vele kunstenaars af om het dier op tekeningen vast te leggen. Vele zestiende- en zeventiende-eeuwse prenten tonen een haast kermisachtige sfeer rond de potvis.

In vroeger eeuwen was de walvis een aangespoelde rariteit. Over de walvis als levend wezen bestonden pas in de negentiende eeuw goede publicaties. Geen wonder. Walvissen zijn oceaanbewoners en horen in dit deel van de Noordzee al helemaal niet thuis. Een enkele, maar af en toe ook een groep, verdwaalde in de Noordzee en kwam zo in onze gebieden terecht. Voor deze walvissen liep het meestal slecht af: de voedselomstandigheden zijn in de Noordzee ronduit slecht en het navigeren in het ondiepe water is moeilijk. Wanneer een verzwakte walvis te dicht bij de kust komt, is hij bijna altijd gedoemd dood of totaal uitgeput aan te spoelen.

Potvistoeristen

In januari 1617 bewoog een kudde potvissen door de Noordzee, waarvan er één strandde ten noorden van Scheveningen. Ook deze aangespoelde potvis was een enorme toeristische attractie. Bij gebrek aan een Schevenings museum werden van het dier de bovenschedel en drie wervels opgehangen in de zijbeuk van de Oude kerk van Scheveningen. Bij de restanten van het skelet kwam ook een gedenkbord, waarop de toenmalige predikant een lang gedicht schreef, dat eindigde met de woorden ‘Bedenkt den armen wat’. Naast het bord hing dan ook een collectebus die potvistoeristen moest overhalen tot een genereuze gift.

Restanten naar musea

Walvisonderzoekers, zoals in 1764 de Groningse hoogleraar Petrus van Campen, kwamen speciaal naar Scheveningen om het skelet met eigen ogen te zien. De bioloog en walvisexpert A. van Deinse liet aan het begin van de twintigste eeuw een tiental gipsen afgietsels van de schedel maken, die hij over een aantal musea verdeelde. De Scheveningse kerk is tot op heden de trotse eigenaar van deze zeventiende-eeuwse walvisresten. De restanten van de zeldzame Loosduinse vinvis verdwenen in 1899 naar het Zoölogisch Museum in Utrecht. Van 1950 tot 1980 was het indrukwekkende skelet in het Haagse Museum voor het Onderwijs tentoongesteld, daarna keerde het definitief terug naar Utrecht, waar het onlangs grondig is gerestaureerd.

Walvishaak bij Ridderzaal

Walvisskeletten spraken inderdaad bij zeer velen tot de verbeelding. Ook op het Binnenhof viel niet aan de restanten van het dier te ontkomen. Boven de ingang van de Ridderzaal hing zeker tweehonderd jaar lang een walviskaak, vermoedelijk van de potvis die in 1598 op het strand bij Scheveningen was aangespoeld. Historicus Rudolf Dekker vermoedt dat er een verband is met het universele gebruik om het grootste en gevaarlijkste dier tot symbool te maken. Wilden de Hollanders aan al die buitenlandse bezoekers laten zien dat zij zelfs het grootste dier de baas waren?


 Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen gepubliceerd in Den Haag Centraal, geschreven door (oud) medewerkers van het Haags Gemeentearchief.
Auteur: Corien Glaudemans