Tot ver in de twintigste eeuw werd in Drenthe veen gewonnen als brandstof. In de droge maanden van het jaar leidde dat tot menig veenbrand, meestal door koffievuurtjes van turfgravers of vonken van machines. Een grote veenbrand brak uit op 21 mei 1917. Veenbranden eigenlijk, want vrijwel tegelijkertijd braken meerdere branden uit in de zuidoosthoek van Drenthe, in de omgeving van Emmen.

Prinsestraat 37, brandweerkazerne. Een groep brandweerlieden bij een Benz, 1920. Maker onbekendPrinsestraat 37, brandweerkazerne. Een groep brandweerlieden bij een Benz, 1920. Maker onbekend

Haagse brandweer bood redding

Drie dagen later hing de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken aan de lijn bij de Haagse brandweer. Of zij kon assisteren bij het blussen van de veenbrand. De Haagse brandweer beschikte over een voor die tijd zeer moderne motorbrandspuit. Binnen het uur was het blusvoertuig met tien brandweerlieden onder leiding van eerste brandmeester Bouwe Oene Spoelstra, op de foto afgebeeld, onderweg naar het noorden. Een stoombrandspuit werd per trein nagezonden.

Tien uur rijden

Meer dan tien uur deden de mannen er over om bij Coevorden te komen. Van daar ging het verder naar Emmen. Via een omweg, want de bruggen op de kortste route waren niet berekend op het gewicht van het gemotoriseerde gevaarte uit Den Haag. Aan het eind van de avond kwamen ze in Emmen aan en meldden zich bij de burgemeester, maar tevergeefs: de burgervader lag al in bed en zijn zoon poeierde de brandweerlieden af. Hierop trokken zij verder naar het nabijgelegen Weerdinge. Om drie uur ’s nachts vonden zij daar rond het biljart van een koffiehuis een slaapplaats. Twee uur later vertrokken ze alweer naar Weerdingerveen waar ze, na het overwinnen van allerlei moeilijkheden, om half drie ’s middags eindelijk met het bluswerk konden beginnen.

Omstanders waarschuwden dat een veenbrand uit zichzelf moest doven. Dertig uur na vertrek uit Den Haag waren de mannen echter zo getergd, dat zij deze waarschuwingen in de wind sloegen: ‘Wacht maar af, als wij eenmaal beginnen, zetten we heel Emmen onder water’. Het ‘in de wind slaan’ moet hier letterlijk worden genomen, want al snel moesten de bluspogingen het afleggen tegen de aanwakkerende wind die het vuur verspreidde.

Spoelstra, de 1e brandmeester van de Haagse brandweer in 1919, maker onbekendSpoelstra, de 1e brandmeester van de Haagse brandweer in 1919, maker onbekend

Dagenlang blussen

Na enkele dagen werd het vuur dan toch teruggedrongen, maar toen brak ook in Emmer-Compascuum brand uit. Woningen van veenarbeiders gingen in rook op. Ook hier waren de Hagenaars dagen en nachten in de weer. Pas na een week was het vuur bedwongen. De brandweermannen kregen een feestavond aangeboden, waarvoor ook de burgemeester van Emmen was uitgenodigd, maar die bedankte voor de eer. De volgende ochtend telegrafeerde Spoelstra naar Den Haag: ‘Beide spuiten vertrekken heden morgen 8:11 naar Den Haag met doorgaand snelvervoer. De manschappen moeten met trein mede. Hun vrouwen moeten gewaarschuwd worden’. Bij thuiskomst werden de mannen beloond met twee dagen extra verlof.

Veenbranden konden lang nasmeulen, maar voor de burgemeester van Emmen had deze brand wel een heel vervelende nabrander. Minister van Binnenlandse Zaken Cort van der Linden stelde een onderzoek in naar zijn weinig doortastende optreden. Kort daarop nam de burgemeester ontslag, wat Dagblad Het Volk ertoe bracht te dichten: 'Het kostte wat huizen, wat schepen, wat turf; ook menschen heeft 't vuur beslopen. Maar moest ik als burgemeester daarvoor mij het vuur uit de sloffen loopen? (...) Ik heb nu maar aan Cort gevraagd, mij eervol ontslag te verleenen. En wat spot het volk? “Vast kwam 't vuur hem toch te dicht aan de schenen.”'.


Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen gepubliceerd in Den Haag Centraal, geschreven door (oud) medewerkers van het Haags Gemeentearchief.

Auteur: Hans Peter Ros