Premier Rutte heeft zijn diepe excuses gemaakt na het rapport over de dekolonisatie Indonesië. Veel gehoorde kritiek is dat veteranen niet of nauwelijks gehoord zijn. Een van deze veteranen is Jaap van Loenen. In 2021 heeft hij meegewerkt aan ons project voor Verhalen van de stad. 

Jaap van LoenenJaap van Loenen

Jaap van Loenen is 92 jaar en een levensgenieter pur sang. Zijn leven is net een speelfilm. Op een druiligere woensdagmiddag zoeken we hem op in zijn huis aan de Hollanderstraat in de wijk Duinoord. Daar woont hij al ongeveer zijn hele leven. Hij neemt ons mee in zijn herinneringen aan deze buurt en zijn leven.

Je was overal welkom in de buurt

Jaap wordt geboren als oudste zoon van het gezin Van Loenen. Vader is huisschilder en heeft een verfwinkel aan huis. Een simpele zaak met verfbenodigdheden en verf. Jaap groeit op in de bedrijvige buurt, die Duinoord in die dagen was. De Hollanderstraat kent in de jaren ‘30 veel kleine ondernemers, van de begrafenisondernemer tot de autogarage.

Als kleine jongen wandelt Jaap graag door de wijk. “Je kon als kind overal binnen gaan om even rond te kijken. Je was nooit te veel. Er woonde een schoenmaker waar ik wel eens een praatje mee maakte. Er woonde een garagehouder en die had een aquarium met vissen en hij hield ook konijnen, dat was heel leuk. In de directe omgeving was er een verhuizer en die werkte nog met paarden. Daar ging ik dan in de ochtend ook even kijken en dan liep ik de straat door en dan eindigde ik bij de grote kastanjeboom aan de overkant, daar ging ik bij de herdershond in de mand liggen, daar ging ik dan even slapen. Het was hier volkomen veilig. Er waren nog geen auto’s in de straat.” Jaap voelt zich nog steeds thuis in de Hollanderstraat: “Ik zou nergens anders willen wonen.”

firma N.C. Hoogteijling (verhuizingen, meubelopslag)firma N.C. Hoogteijling (verhuizingen, meubelopslag)

Een beroemde opa

Hij heeft zijn opa nooit persoonlijk gekend, maar hij herkent wel karaktereigenschappen van de man in zichzelf. Zijn opa was ook avontuurlijk en ondernemend net als Jaap. Nadat zijn hij zijn rug blijvend beschadigde in de bouw aan het einde van de 19e eeuw moest zijn opa J. Van der Markt zijn boterham op een andere manier verdienen. Hij besloot om foto’s te gaan maken. Het werd een bloeiend bedrijf en zijn foto’s gingen de hele wereld over. Vol trots laat Jaap het fotoboek zien met de foto’s van zijn opa. “Hij fotografeerde vooral Scheveningen in de periode van 1911 tot 1920. Van die foto’s maakte hij bij een fabriek in Duitsland ansichtkaarten.”

De Slag om Den Haag

“Er was een angstige spanning toen wij opstonden, ik was 12 jaar.” Jaap kan zich die 10e mei in 1940 nog goed herinneren. “Er waren veel Duitse vliegtuigen. Je kon door de Hollanderstraat heen naar Ypenburg kijken en daar heb ik de gevechten kunnen zien. Met de G1 die daar gewoon onder de Duitse vliegtuigen heen dook en ze allemaal neerschoot. De hele stad lag vol met Duitse vliegtuigen toen.”

Zijn ouders deden hun best om de kinderen af te leiden van alle oorlogsgeluiden. Dat hebben ze toen goed gedaan meent Jaap. “Ze hebben toen het hele boek Karel en de Wolfshond voorgelezen aan ons.”

In de hongerwinter van 1944 werd Jaap op 16-jarige leeftijd naar Duitsland gestuurd om te werken. In Nederland was er geen eten meer en als hij naar Duitsland ging, dan kregen zijn ouders een distributiekaart voor eten. De reis ernaar toe was een echte verschrikking. Maar liefst 10 dagen in een goederenwagon waarbij de ijspegels aan de binnenkant van de wagon groeiden. Uiteindelijk kwam hij terecht op een boerderij. In tegenstelling tot de meeste mensen die naar Duitsland werden gestuurd, had Jaap het daar heel goed. Hij werd opgenomen in het gezin en had voldoende te eten.

In dit fragment vertelt hij over de reis en zijn verblijf in Duitsland:

Nederlands-Indië: de keerzijde van het verhaal

Lang kon Jaap niet van zijn vrijheid genieten want een paar jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd hij naar voormalig Nederlands-Indië gestuurd om daar orde op zaken te stellen vanuit de Nederlandse overheid. Hij vertrok per boot en kwam terecht op het eiland Java. Later schreef hij dit bericht: 

Zo was het ook in Indië!

Het ontvangen van de veteranen draagspeld heeft achteraf meer voor me betekend, dan ik aanvankelijk dacht. Meer dan de medaille voor “Orde en vrede” en dat balkje met die ene ster.

Immers, ik had een heel geringe functie bekleed in het leger in Indië. Een leger, dat bovendien groot onrecht werd en nog altijd wordt aangedaan, waardoor er zeker geen trots lijkt te passen als je daar ooit deel van uit maakte. Een leger, dat bij thuiskomst niet welkom was en dat bij de meeste niet-Indiëgangers bekend stond als voornamelijk bestaand uit moordenaars en verkrachters.

Een moeizaam verlopende individuele uitleg aan die weinigen, die luisteren willen, kan daar tot de huidige dag nog steeds weinig aan veranderen.

Het hele Nederlandse volk blijkt zo geïndoctrineerd, door de algemene voorlichting, dat er slechts onbegrip heerst. Onbegrip, dat ook thans nog regelmatig wordt gevoed. Op scholen wordt dit onderwerp bij geschiedenisles zo veel mogelijk gemeden en als het al aan de orde komt, is dat uitsluitend in negatieve zin.

Er is dan ook weinig of geen ruimte voor een objectieve beeldvorming.

Oorlogshandelingen leiden nu eenmaal tot wederzijdse haatgevoelens, die mensen er toe brengen afschuwelijke dingen te doen. Wanneer nu die dingen alle publiciteit krijgen en het vele goede dat ook plaats vond zorgvuldig buiten beeld wordt gehouden, resulteert dat in de huidige opinie waarmee wij nog altijd worden geconfronteerd.

Misschien bracht daarom die veteranenspeld eindelijk toch een vleugje erkenning!

Want ook wij, van een wat late lichting, gingen destijds naar Indië om orde en vrede te brengen en aanvankelijk leek dat ook te lukken.

Onze “buitenpost” was een klein dorpje op Java aan de Kali Brantas, Papar geheten.

Wij waren gelegerd in het enige stenen gebouw, dat er was. Verder waren er de dessahuisjes waarin de voornamelijk boeren bevolking woonde.

Bij onze aankomst was er armoede. De weg was kapot, kinderen hadden nauwelijks kleding en veel te eten leek er ook niet te zijn.

De dagtaken bestonden uit het controleren van de langslopende weg over zo’n 40 km We beschikten daartoe over 15CWT’s, kleine gepantserde vrachtwagentjes met acht man. Ook de spoorweg werd in de gaten gehouden. ( Ooit vonden we daar een trekbom onder de rails)

Deze ritten waren vroeg in de ochtend in het altijd diffuse licht van de opgaande zon. Ze werkten blijkbaar preventief. Incidenten deden zich niet voor en de weg, eenmaal hersteld, bleef heel.

Overdag werd er patrouille gelopen over de sawadijkjes en in de omliggende dorpen, soms wel zo’n 35 km.

We namen altijd een zak kininepillen mee waarmee we bij zieke Indonesiërs wonderen verrichtten.

In onze vrije tijd voetbalden we wat en speelden met de kinderen uit het dorp.

s‘ Avonds waren we welkom in de eenvoudig huisjes en leerden dan wat van de taal en gewoonten. We waren onder de indruk van de innerlijke beschaving die de mensen bleken te bezitten. Mensen waarmee ik nog jaren correspondeerde, aanvankelijk in Arabische karakters, die ik tot dat doel had geleerd want andere konden ze niet lezen.

Afgezien van een paar ongeregeldheden leek ons verblijf een goede zaak.

Alles werd zienderogen beter: wegen weer begaanbaar, kinderen netjes gekleed naar school en de erfjes goed onderhouden. Kortom een wereld van verschil met wat we bij aankomst aantroffen.

Toen kwam de dag van vertrek, want we werden overgeplaatst.

Alle dorpelingen waren er om ons uit te wuiven, kinderen mochten nog een klein eindje meerijden en daar gingen we.

Het lijkt bijna een sprookje, ware het niet, dat we enige maanden later bij langsrijden moesten constateren, dat het daar weer bijna zo slecht ging als voorheen.

Wij vroegen ons dan ook af wat voor politiek gekonkel er de oorzaak van was, dat ons werk voor niets was geweest.

Tot overmaat van ramp volgden nog weer later de soevereiniteitsoverdrachten, die overal wanorde ten gevolge hadden, beloften aan onze Molukse vrienden die niet na werden gekomen, etc.

Zaken waar we ons diep voor schaamden, niets van begrepen en ook niets aan konden doen.

Niemand kon die situatie beter weergeven dan Leonard Huizinga in zijn “Zo schreed de beschaving voort”.  Ik citeer: “Wij pakten de Nederlandse soevereiniteit zorgvuldig in een cellofaan, deden er wat scheepjes van de marine en ander speelgoed bij en boden dat met de woorden: “Wij zijn schoften en zullen dat altijd blijven” aan de verbaasde Indonesiërs aan.”

Jaap van Loenen

42 PAW Huzaren van Boreel

1949/1950

 

Terug in Nederland: Liefde voor jazzmuziek en het North Sea Jazz

Was het moeilijk om het gewone leven weer op te pakken na deze periode? Nee, zeker niet. Jaap wilde door zijn ervaringen nog meer uit het leven halen. Zijn plezier haalt hij uit het schrijven van boeken over bomen, het wandelen door de stad die hem zo dierbaar is, maar ook uit het maken van muziek.

Geënthousiasmeerd door zijn getalenteerde zoon leerde Jaap nog op zijn 41e trombone spelen. “Hij had allerlei muziekvriendjes, dus we hadden al snel een orkestje bij elkaar: DD7.” Op North Sea Jazz heeft hij ook nog wel eens gespeeld. “We hadden een bigband met de stedelijke muziekschool. Daar heb ik noten leren lezen. We mochten tijdens het festival spelen in de hal. Het voordeel dat je dan kreeg is dat je de overige tijd zelf naar andere orkestjes kon kijken. Zelfs nu op mijn 92e maak ik nog steeds muziek. We oefenen, als er geen corona is, hier in de voormalige winkel in de Hollanderstraat.”


Leuk artikel? Lees meer overeen van de andere gastblogs.

Wilt u met uw verhaal ook bijdragen aan de geschiedenis van Den Haag en al haar wijken? Neem dan contact op met Samantha van As, senior archiefmedewerker, via 06 50 05 32 34 of Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.