Aan het eind van de jaren zestig kende de Haagse verkeerspolitie trieste topjaren. In het Vrije Volk van 22 februari 1968 maakte de Haagse inspecteur van de Brigade Verkeersongevallen (BVO), de heer S.H. Mulder de balans op van een jaar Haags wegverkeer. Ruim 11.800 aanrijdingen, het onthutsende aantal van 48 doden, ruim 800 zwaargewonden en 8.700 lichtgewonden. 

Alexanderplein binnenplaats politiebureau met autowrakken en bijna wrakken. Foto: Dienst voor Stadsontwikkeling, 1966Alexanderplein binnenplaats politiebureau met autowrakken en bijna wrakken.
Foto: Dienst voor Stadsontwikkeling, 1966

Bijscholing voor ouderen

Onder de kop ‘Hagenaar rijdt te offensief’ was Mulder niet positief over het rijgedrag van de Hagenaar, die ‘onvoldoende rekening hield met mogelijk plotseling opduikende situaties’, oftewel: de Hagenaar reed gewoon veel te hard.

Het jaarverslag van de BVO van 1967 meldt 18.227 verkeersongevallen en dat was minder dan de 24.064 verkeersongevallen van 1966. Met per dag gemiddeld meer dan dertig aanrijdingen hadden de zestig politiemensen onder inspecteur Mulder het druk, al klommen ze niet voor elk ongeval in een van de drie busjes van de BVO. Wie in de Haagse Beeldbank kijkt, ziet vaak foto’s van auto’s die na een schijnbaar lichte aanrijding zwaar beschadigd zijn. Maar ook van lichte aanrijdingen maakte de BVO werk. Vaak ging een tekenaar mee om de situatie ter plaatse op papier te zetten. In het busje werden de betrokkenen verhoord.

De Haagse verkeerspolitie kwam niet alleen in actie na een aanrijding, maar deed ook aan preventie. Zwakke verkeersdeelnemers zoals ouderen kregen bijscholing over het moderne verkeer. Bejaarden leerden bijvoorbeeld dat een auto niet meteen stil stond en dat je, voordat je overstak, rekening moest houden met de remweg van het voertuig. 

Aanpak van onveilige verkeerssituaties

Een andere manier om de verkeersveiligheid te verbeteren was om in samenwerking met de gemeente, onveilige verkeerssituaties aan te pakken.

Dat was al een van de hoofdtaken van de verkeerspolitie, toen deze in 1921 geformeerd werd als afzonderlijke brigade. Wijkbureaus hadden al verkeersagenten, maar de toen net benoemde hoofdcommissaris F. van ’t Sant wilde hun kennis en opleiding concentreren in een afzonderlijke brigade.  In die beginperiode tekenen de contouren van de moderne verkeerspolitie zich al af. De problemen waren niet veel anders dan nu, maar ze hadden vooral een andere schaal. 

Het was toen al druk in de binnenstad, vooral omdat je met de auto nog vrijwel overal kon komen en parkeren. Het regelen van het verkeer was de voornaamste taak van de verkeersagenten en zij stonden op vaste posten als de hoek van de Plaats met de Hoogstraat en de hoek van de Prinsestraat met het Kerkplein. 

Vaillantlaan hoek Hobbemastraat reserve-agent M.H. van Min regelt het verkeer. Fotoburo Thuring, 1968Vaillantlaan hoek Hobbemastraat reserve-agent M.H. van Min regelt het verkeer.
Fotoburo Thuring, 1968

" Hollandsche vrijheid welke niet beknot wil worden"

Verantwoordelijk verkeersgedrag had de Haagse politie kunnen ontlasten, maar hoofdcommissaris Van ’t Sant had er weinig vertrouwen in dat de Haagse weggebruiker meer verantwoordelijkheid zou tonen, want hij wist dat de “vaak bezongen Hollandsche vrijheid welke niet beknot wil worden” het credo was. Bovendien viel de overheid ook wel wat te verwijten. Toen Den Haag in 1922 ‘behoorlijk opgeleide’ verkeersagenten had, bleek dat de aanwijzingen van Haagse agenten door mensen van buiten Den Haag niet altijd goed werden begrepen. In de ogen van Van ’t Sant zou het Rijk daar wat aan moeten doen, maar daar had hij op de korte termijn niet veel vertrouwen in. 

Gemotoriseerde agent, 1965Gemotoriseerde agent, 1965

Les in het chauffeursvak

Toch steeg in Den Haag het niveau van de verkeerspolitie. Agenten kregen les in het chauffeursvak, zodat ze niet meer elk excuus van een bestuurder zouden geloven. 

Naast druk verkeer was ook stilstaand verkeer een bron van ergernis van de verkeerspolitie. Opstoppingen in de binnenstad werden vaak veroorzaakt door grote wagens die bezig waren met laden en lossen en ook trams stopten in de smalle straten op ongelukkige punten. Auto’s van particulieren wachtten voor winkels tot de passagier klaar was met het doen van inkopen en vooral in smalle straten als de Venestraat en de Spuistraat stonden wachtende of ladende auto’s voetgangers in de weg. 

De Haagse verkeerspolitie had vanaf 1921 in 47 jaar een grote vooruitgang geboekt, maar na 1968 moest er nog veel worden gedaan om Den Haag nog veiliger te maken. 


Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen gepubliceerd in Den Haag Centraal, geschreven door (oud) medewerkers van het Haags Gemeentearchief.

Auteur: Jan van Wandelen