In Den Haag vestigden zich vanaf het midden van de zeventiende eeuw Sefardische en Asjkenazische Joden. De voorouders van Sefardische Joden leefden in Spanje en Portugal, terwijl de van origine Hoogduitse en Oost-Europese Joden Asjkenazische Joden worden genoemd. Hier wordt kort belicht wie deze nieuwkomers in de Haagse samenleving waren, waar zij vandaan kwamen en hoe zij in hun levensonderhoud voorzagen. Bovendien komt aan de orde waar en hoe zij hun Joodse geloof hebben beleefd.

Het interieur van de synagoge van de Portugees-Israëlitische gemeente aan de Prinsessengracht ca. 1935 (foto Gompers)Het interieur van de synagoge van de Portugees-Israëlitische gemeente aan de Prinsessengracht ca. 1935 (foto Gompers)

 

Joodse vluchtelingen

In het Alhambra Decreet van 31 maart 1492 kondigden koning Ferdinand II en koningin Isabella van Spanje de verdrijving van de Joden uit hun land af. In de jaren daarna vluchtten veel Joden uit Spanje naar Portugal, Marokko of het oosten. Omdat de Portugezen het Decreet minder strikt uitvoerden bleven Joden gedurende de gehele zestiende eeuw in Portugal wonen. Toen in 1580 de Spaanse koning Philips II ook koning van Portugal werd, volgde de definitieve uittocht. Vele Joden uit Portugal kwamen naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en vestigden zich in Amsterdam, enkelen in Den Haag. Zij bleven hun moedertaal Portugees spreken.

‘Vreemde luyden’

De eerste Joodse Hagenaars waren middenstanders, zoals Abraham d’Azevedo, handelaar in Braziliaans hout, de tabakshandelaar Aron Moreno op de Bierkade of Francesco de la Costa, een handelaar in fijne stoffen, die een woning in de Boekhorststraat had. De Portugees-Joodse families die zich na 1650 in de omgeving van het Binnenhof vestigden waren vermogend. De Sefardische in Amsterdam, hadden zakelijke banden met het landsbestuur in Den Haag. Om de contacten met het stadhouderlijk hof te verbeteren, verhuisden in de loop van de zeventiende eeuw verschillende Sefardische families naar Den Haag en vestigden zich rondom het chique Voorhout. Zij hadden een mediterraan uiterlijk, spraken met brede gebaren in een andere taal en hadden een godsdienst waarvan de Hagenaars alleen de naam kenden. Veel Hagenaars zagen hen als ‘vreemde luyden’.

Francesco Lopes Suasso en Jacob Pereira

De bekendste Sefardisch-Joodse inwoner rond 1700 was Francesco Lopes Suasso (1657-1710), een afstammeling van bekeerde Joden. De rijke bankier Lopes Suasso leende regelmatig geld aan Willem III, onder meer voor de financiering van de Negenjarige Oorlog (1688-1697) tegen Lodewijk XIV, de koning van Frankrijk. Ook gaf hij financiële bijstand aan Willem III toen hij de Engelse kroon van zijn schoonvader wilde opeisen. Uit onderzoek is gebleken dat Francesco Lopes Suasso waarschijnlijk een koosjere huishouding voerde en tal van Joodse religieuze voorwerpen in huis had.

In rijkdom werd Francesco Lopes Suasso gevolgd door Jacob Pereira (1635- na 1710). Pereira was in Venetië geboren en vestigde zich omstreeks 1675 in Den Haag. Hij had zijn rijkdom in de geldhandel vergaard. In Den Haag was hij als proviandmeester aan het hof van Willem III verantwoordelijk voor de voorziening van brood, paarden en wagens tijdens de Negenjarige Oorlog.

In 1690 kocht Jacob Pereira een groot woonhuis aan het Korte Voorhout op de plaats waar nu de Koninklijke Schouwburg staat. In het pand ernaast richtte hij een gebeds- en gemeenschapsruimte in. Dit was Beth Jacob (huis van Jacob), de eerste synagoge van Den Haag. Een grote brand verwoestte de woning van Jacob Pereira. Hoe Joden in deze tijd in Den Haag gediscrimineerd werden bleek toen slechts één man in de buurt Jacob Pereira te hulp wilde schieten. Veel Hagenaars hadden tijdens de brand zelfs geroepen dat zij ‘de oude Jood niet wilden helpen’.

In 1707 gaf het bestuur van Den Haag Jacob Pereira toestemming om de oude synagoge af te breken en een nieuwe synagoge te bouwen. Via een deur in zijn huis had hij toegang tot de nieuwe synagoge. Kort na de ingebruikneming van de gebedsruimte is Pereira overleden.

Huwelijken binnen het eigen netwerk

In de gegoede Sefardische gemeenschap in Noord-Europa vonden huwelijken plaats binnen het Sefardische netwerk. Door een huwelijk met een Asjkenazische Jood verloor een Sefardische Jood in de 18e eeuw zijn recht op het lidmaatschap van de Portugese gemeente. De trouwpartijen hadden zakelijke kanten, want het geld bleef zo binnen de familie. Het sociale leven van de Sefardische Joden zal zich waarschijnlijk in de 18e eeuw vooral hebben afgespeeld binnen de familie. Bekend is dat Sefardim concerten bezochten in de Oude Doelen op het Tournooiveld of de Sebastiaansdoelen aan de Korte Vijverberg, waar ook buitenlandse musici optraden. Toen Mozart in 1765 Den Haag bezocht, ontmoette hij een aantal vooraanstaande Joden in de stad. Joden maakten zelden deel uit van het openbare sociale circuit. Er waren vooral zakelijke contacten.

Synagogen

Waarschijnlijk hadden de meeste rijke Joodse families een huissynagoge. In 1698 kwam bij het woonhuis van logementhouder Jacob Veiga aan de Bierkade de tweede Portugese synagoge. In zijn huis gaf zijn vrouw aan Joodse kinderen les over het Jodendom. Vijf jaar later verhuisde hij met zijn huissynagoge en herberg naar de Wagenstraat en in 1708 naar de Casuariestraat. Deze gemeente draagt dan de naam Honendal (Steun der Armen). Toen veel Portugese Joden aan het begin van de achttiende eeuw van Amsterdam naar Den Haag verhuisden, werd synagoge Honendal in 1711 verplaatst naar het Lange Voorhout 50 en in 1715 naar het Lange Voorhout 60, vlak bij de Denneweg. Asjkenazische Joden bezochten tot aan het einde van de zeventiende eeuw de huissynagogen van Jacob Pereira en Jacob Veiga.

De synagoge aan de Prinsessegracht

De gemeenteleden van Honendal lieten in 1725-1726 naar het ontwerp van de Franse bouwmeester Felix du Sart een fraaie synagoge aan de Prinsessegracht bouwen. De beroemde architect Daniël Marot ontwierp de gevel van het nieuwe gebedshuis. Antonio of Isaac Israël (1695-1775), de oudste zoon van Francisco Lopes Suasso, schonk in 1716 aan de synagoge aan het Lange Voorhout 60 de Heilige Arke (Hechal), de kast voor de Tora-rollen. Delen van de Heilige Arke van het Voorhout, de gebogen zijkanten en het middenstuk, zijn gebruikt voor de nieuwe ark aan de Prinsessegracht. Deze Hechal of Heilige Arke is nog steeds aanwezig in de synagoge aan de Prinsessegracht. In 1743 besloten de Sefardische gemeenten Beth Jacob en Honendal aan de Prinsessegracht samen te gaan onder de naam Honendal.

Beperking tot de handel

De Joden in het zeventiende en achttiende-eeuwse Den Haag hadden beperkte mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien. Omstreeks 1700 moesten de meeste van de ongeveer honderd Sefardisch- en Asjkenazisch-Joodse gezinnen in Den Haag zich beperken tot de handel, de groot-, straat- en detailhandel, of tot de geldhandel.

De Sefardische handwerkslieden en middenstanders in Den Haag richtten zich voornamelijk op verwerking en verkoop van koloniale luxe producten, zoals chocolade, tabak, thee, suiker, en porselein. Er waren weinig Sefardische winkeliers.

Als enige stad in de Republiek mochten in Den Haag Joden lid worden van het Sint-Nicolaasgilde of winkeliersgilde. Amsterdam verbood Joden al in 1636 een winkel in de stad te hebben. In Den Haag was de situatie anders, hier verkreeg Aron Moreno in 1665 als eerste Jood het lidmaatschap van het winkeliersgilde. Hij had een winkeltje bij de Bierkade. Vier jaar later volgde David Moorin als het tweede Joodse gildelid. Het gilde schreef hem in als Franse kramer. Moorin verkocht stoffen, hoeden, handschoenen en waaiers, die in Frankrijk waren gemaakt en in de Republiek geïmporteerd. In 1675 werd Isack Penso tot het Sint-Nicolaasgilde toegelaten. Hij was handelaar in olie en zou later overstappen naar de handel in tabak.

De Haagse bestuurders besloten op 9 augustus 1713 dat Joden alleen nog lid mochten worden van het Sint-Nicolaasgilde of van het oudkleerkopers- of Sint-Maartensgilde. Tot dit laatste gilde behoorden de verkopers van tweedehands kleding en meubelen. Net als de mogelijkheid voor Joden om lid te worden van het winkeliersgilde, was ook een lidmaatschap van het oudkleerkopersgilde voor Joden een unicum voor de Republiek. Van dit gilde waren evenwel nauwelijks Sefardische Joden lid.

Omstreeks 1670 woonde ca. 60 Sefardische Joden in Den Haag. Omstreeks 1725 waren dit er ongeveer 400 en in 1789 120. In datzelfde jaar 1789 had Den Haag meer dan 1700 Asjkenazische inwoners. Pas met de Staatsregeling van 1798 werden de oude gilden ontbonden. De 1800 Joodse inwoners van Den Haag konden een andere beroepskeuze maken.

Afronding

Sefardische en Asjkenazische Joden hadden beperkte rechten in Den Haag. Ze konden burger van de stad worden, en bepaalde beroepen uitoefenen. Na 1750 nam het aantal Sefardische Joden in Den Haag af en verarmde de gemeenschap. In dat jaar woonden ongeveer 400 Sefardische Joden in Den Haag. Dit aantal verminderde sterk in het laatste kwart van de achttiende eeuw. In 1789 woonden er nog maar ongeveer 120.

Een aantal van hen behoorde nog steeds tot de stedelijke elite. In 1813 kreeg Den Haag voor de eerste maal een gemeenteraad met vertegenwoordigers uit de Haagse burgerij. Dan krijgt Den Haag ook het eerste Joodse raadslid: de Sefardische rentenier Isaac (Henriques) de Castro (1771-1849), zijn moeder was een De Pinto.

De ‘vreemde Sefardische luyden’ uit de zeventiende eeuw waren - 150 jaar later - opgenomen in de stad en hun synagoge staat hier nog altijd aan de Prinsessegracht.

Dit is de ingekorte tekst van een lezing die Corien Glaudemans in 2016 over dit onderwerp heeft gehouden. Lees meer over de synagoge op de website van de Stichting Joods Erfgoed Den Haag

Leuk artikel? Ga naar meer informatie over de serie 'Geloven in verandering' of lees het interview met Rabbijn Marianne van Praag.