Elke twee weken vragen we een inwoner van Den Haag naar zijn of haar herinneringen aan onze stad. Wat is typische Haags, voelt thuis en mag dus niet ontbreken in ons archief? Deze keer is het woord aan Bram Poons.

Bram Poons over zijn Den Haag

Bram Poons is een van de weinige Joodse overlevenden van de Duitse razzia’s in Den Haag. Hij is ook oud-voetballer en bestuurslid bij de Ooievaars en HVV Laakkwartier. Bram zet zich graag in voor sociale projecten in de stad; zijn positieve instelling is hij nooit verloren.

Heftige geschiedenis in Joods Den Haag

‘De Duitsers hadden een erg goede administratie. Vlak na mijn geboorte in 1942 zijn mijn ouders afgevoerd naar Westerbork. Daarna was er in 1943 een razzia in het Joods weeshuis in de Pletterijstraat, waar ik in allerijl naartoe was gebracht. Toevallig lag ik net in het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ). Dus die Duitsers waren mij kwijt.

Bij de razzia zijn de kinderen weggehaald en vermoord. Toen werd ik door het verzet uit het JKZ weggehaald. En daarna had ik nog een keer geluk. Want ik zat in de box bij mijn lieve pleegouders, de familie de Klerk, toen NSB-ers op de deur bonkten. Mijn pleegmoeder was doodsbang dat ik zou gaan huilen. Maar ik bleef toevallig stil, dus dat liep goed af.

Ja, ik heb een best heftige geschiedenis in Joods Den Haag. Van de 188 personen met de achternaam Poons is niemand teruggekomen. We woonden allemaal in het centrum, waar nu Chinatown is, rondom de synagoge in de Wagenstraat. Mijn hele familie, ouders, ooms en tantes zijn allemaal uitgemoord, op één oom na.

Verhuizen

Toen mijn oom terugkwam, was er nauwelijks aandacht voor hem. Hij trouwde in 1955. Mijn pleegouders wilden me eigenlijk houden, en ik had het daar heel gezellig, met ook veel tantes van het Groenewegje. Dat was toen de prostitutiestraat, wat hebben we gelachen. Maar ik moest toch echt verhuizen naar mijn oom, ja, want ik was natuurlijk van niemand.

Mijn oom praatte nooit over de oorlog en alle gebeurtenissen. Zo ben ik pas veel later erachter gekomen dat mijn vader op dezelfde dag als ik jarig was. Nee, het was niet echt liefdevol in dat nieuwe gezin van mijn oom. Ik moest les nemen in de synagoge en toen ik 13 jaar was, werd er bar mitswa gevierd.

Voetbal als uitlaatklep

Voetbal was mijn uitlaatklep. Het schijnt dat mijn vader ook een goede voetballer was. Ik ging bij de Ooievaars, voor de oorlog was dat een Joodse vereniging in Den Haag. Van de Ooievaars kwamen van de 150 leden er maar vijf terug.

Na de oorlog werd de club gemengd en is in 1986 opgeheven. Het was de voorloper van Laakkwartier. Toch is er lange tijd na de oorlog nog gecheckt bij nieuwe leden, of het geen oud-NSB-ers waren. En we hadden bij de scheidsrechtersvereniging ook altijd de 4 mei herdenking. Er was nog een tweede Joodse voetbalclub ‘Tempo’, die ging prat op dat er ‘Geen geschreeuw en lawaai’ was. Nou, mooi niet, dat schoot niet op, die club was er niet meer lang.

Actief in Laakkwartier

In 1975 ben ik lid van Laakkwartier geworden. Vanaf 1983 werd ik daar secretaris wat ik 20 jaar met veel plezier hebt gedaan. Uiteindelijk is Louis van Gaal nog langs geweest, omdat we de prijs kregen voor de meest sociale vereniging van Den Haag. Daar ben ik wel trots op, ja.

Van Sander Dekker kreeg ik later ook nog de ‘Goudvink’, vroeger de Piet Vink-prijs, voor mijn vrijwilligerswerk in Laakkwartier. Vroeger was het beter op het stadhuis, daar kende je iedereen en liep je gewoon binnen om dingen te regelen. Veel persoonlijker en ook effectiever dan al dat mailverkeer nu.

Het goede leven

In 1961 ben ik vrijwillig in dienst gegaan. Eigenlijk hoefde dat niet als oorlogsslachtoffer, maar het was wel een goede manier om van thuis weg te kunnen. Daarna heb ik een baan gezocht, en ja, eerlijk gezegd, was ik wel vaak te vinden in café Piccadilly, op de Lange Poten, maar dat bestaat nu niet meer. Ik hield wel van het goede leven, en scheurde ook weleens met mijn Ford Mustang over de boulevard, beetje indruk maken bij de meiden. Ik begrijp die jongens nu wel die even moeten showen met hun dikke auto’s op Scheveningen. Zo was ik ook.

Toen ik getrouwd was, kreeg ik een zoon. Dat is toch het mooiste wat er is, je eigen kind. Toen bleef ik meer thuis, ik was heel beschermend voor hem. Hij is ook na de scheiding bij me gebleven.

De Holocaust

Ik ben vroeger weleens naar Bergen-Belsen geweest, en later naar Ausschwitz. Afschuwelijk en onvoorstelbaar dat mijn ouders daar, net zoals zo vele anderen, naakt in die kuil gegooid zijn. Bij al die koffers ga je toch kijken of je iets ziet met de naam Poons erop. Die heb ik niet gevonden, maar heel veel koffers uit Den Haag. Maar de meeste indruk heeft toch het Holocaust museum Yad Vashem op mij gemaakt. Ik ben daarvoor al een paar keer terug geweest in Jeruzalem. Daar zitten, en in de bibliotheek spitten, dat komt bij mij echt binnen.

Ik werk in Den Haag en Rijswijk nu mee aan een schoolproject waar je met kinderen in gesprek gaat over de Holocaust. Dat is echt heel bijzonder, kinderen stellen gewoon onbevangen vragen. En ik vind dat je nu niemand meer aansprakelijk kunt stellen. Daarmee schiet je niets op. De werkelijke daders zijn dood. En haat brengt je nergens. ‘Leven en laten leven’, dat is mijn levensmotto.’


Leuk artikel? Lees meer over Thuis in het archief of een van de andere gastblogs.

 Wilt u met uw verhaal ook bijdragen aan de geschiedenis van Den Haag en al haar wijken? Neem dan contact op met Samantha van As, senior archiefmedewerker, via 06 50 05 32 34 of Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..