Er is een strook in Scheveningen waar sinds het jaar 1862 het Kanaal lag met er omheen veel bedrijvigheid om de gevangen vis te kunnen verwerken en af te voeren. Het Kanaal was een belangrijke binnenvaartverbinding tussen Scheveningen en de rest van de wereld.  Luchtfoto Scheveningen, bewerking door Louis BekkerLuchtfoto Scheveningen, bewerking door Louis Bekker

Pekelharing 

De bedrijvigheid zorgde er in de periode van 1862 tot 1904 voor dat de afvoer van pekelharing naar de afnemers van ca 200 ton per jaar groeide naar 200.000 ton pekelharing per jaar. De bomschuiten brachten destijds de gevangen haring naar het strand bij het Seinpostduin en dan werd de haring over het duin gebracht naar de Havenkade/Badhuiskade waar de binnenvaartschippers met hun schip in het Kanaal lagen om ze verder te vervoeren.    

Havenkade gezien vanaf de Badhuiskade, op voorgrond rechts de Chocoladefabriek van Rademaker, op de achtergrond links het Seinpost complex. 1890, maker onbekendHavenkade gezien vanaf de Badhuiskade, op voorgrond rechts de Chocoladefabriek van Rademaker, op de achtergrond links het Seinpost complex. 1890, maker onbekend

Grote economische groei 

De komst van het Kanaal zorgde ervoor dat er steeds meer binnenschepen van Scheveningse ondernemers kwamen, die de tonnen haring in grotere hoeveelheden en veel sneller konden afvoeren dan de Scheveningse vrouwen die dat voor die tijd lopend met manden en ook wel met hondenkarren deden. Bekende Scheveningse reders, zoals Vrolijk, Van der Toorn, Den Dulk, Zuurmond, Kraaienbos, Verheij, Pronk en Verduijn waren naast de visvangst op zee ook actief in de toename van de afvoer van de haring. Via Den Haag en het Vlietkanaal voeren de binnenvaartschippers met hun schip naar Rotterdam, van waar de haring naar andere delen van de wereld vervoerd kon worden, zoals o.a. Duitsland, Rusland, Amerika en de tropen. Daarnaast voeren de Scheveningse schippers ook zelf via de Zeeuwse wateren naar bijvoorbeeld Antwerpen en Gent in België.  

Vissersvrouw met vismand 1775. Prent van Paulus Constantijn la Fargue. Vissersvrouw met vismand 1775. Prent van Paulus Constantijn la Fargue.

Niet alleen visvervoer 

De binnenschippers zorgden ook voor aan- en afvoer van allerlei benodigdheden, zoals het zout (voor 300.000 ton haring is ca. 10.000 ton zout nodig), want door de haring op zee al te behandelen met zout kon ze lang bewaard blijven in de houten tonnen. Ze zorgden ook voor de aanvoer van turf voor de kachels en ze brachten teer en vlas naar Scheveningen voor het maken van touwen en netten voor de visvangst. Het hout dat nodig was voor de zeeschepen en ook voor de houten balken (boomkorbalken) die nodig waren om de netten te verzwaren en langs de zeebodem te slepen kwam ook door de binnenscheepvaart op de juiste plek. Deze balken werden in een zijtak van het kanaal langs de Seinpoststraat, het z.g. Balkengat, natgehouden als ze niet gebruikt werden voor de visvangst.  

In de winter, als het Kanaal bevroren was, werd het ijs o.a. uit het Kanaal gehakt en in een ijskelder (uitgegraven in het duin) gelegd. Later kwamen er twee ijsfabrieken en werd het ijs in speciale pakhuizen bewaard. De staven ijs werden versplinterd en daarna in houten tonnen naar de vissersschepen vervoerd.   

Seinpoststraat gezien vanaf de Berkenbosch Blokstraat. Op de voorgrond de sprang zijtak van het Kanaal is het zgn. Balkengat. Maker onbekend, 1910Seinpoststraat gezien vanaf de Berkenbosch Blokstraat.
Op de voorgrond de sprang zijtak van het Kanaal is het zgn. Balkengat. Maker onbekend, 1910

Een omvangrijke industrie 

In het jaar 1896 telde Scheveningen ter ondersteuning van de visvangst 17 zeilmakerijen, 4 scheepstimmerwerven, 5 smederijen, 20 mandenmakerijen, 26 taanderijen (voor verwerking van de netten), 60 rokerijen, 10 haringpakkerijen, 35 kuiperijen, een cementfabriek op de hoek van de Badhuiskade, een nettenfabriek op de Haringkade en 20 voermanderijen, die o.a. de vis van de bomschuiten (geland op het strand ten noorden of ten zuiden van het dorp) naar het strand voor het Seinpostduin en over het duin naar het Kanaal brachten.  

Alleen al in deze bedrijven werkten in die tijd circa tweeduizend Scheveningers en dan ook nog de arbeiders van de ijsfabrieken, de zoutaanvoer en -verwerking, de schelpenopslag en -handel in een zijtak van het Kanaal (het Schelpengat, waar ook een cementfabriek heeft gestaan), de houthandel op de Haringkade en bij het Balkengat en de bemanningen op de binnenschepen.  

De binnenschepen, met een laadvermogen van 80 of 100 ton, waren uitgevoerd met een eenvoudige Bolnes (diesel) of Rennes (petroleum) motor en een mast met een lier die plat op de lading werd gelegd om zo onder lage bruggen door te kunnen varen. Die lage bruggen zorgden ervoor dat de schippers zomer en winter in een open roef achter het scheepsstuur zaten.      

Plattegrond van het dorp Scheveningen uit 1881 met de tekst in het Duits, Frans en Nederlands, met het kanaal. 1881Plattegrond van het dorp Scheveningen uit 1881 met de tekst in het Duits, Frans en Nederlands, met het kanaal. 1881

Ooit de grootste vissersvloot 

Door de enorme toename van de afvoer van de haring via het Kanaal in die jaren kon ook de visserijvloot groeien en was in het jaar 1900 de meerderheid van de Nederlandse vissersvloot van totaal 623 schepen in Scheveningse handen (323 schepen).  

In deze strook in Scheveningen, waar ooit het Kanaal was (het is gedempt in 1970), staat nu de stadsboerderij ’t Waaygat. Niets wijst daar meer op de belangrijke functie die het Kanaal van 1862 tot ca 1940 had om Scheveningen te laten groeien van een klein vissersdorpje naar één van de belangrijkste en grootste visserijdorpen in Nederland.       


Auteurs: Joke en Louis Bekker