“Pang! Pang! - klonk het even buiten het Zuiderpark bij de eendenkooi. Kwè, kwè, kwè, kwè! krijschten de eenden radeloos door elkaar. Twee kwaakten er niet meer. Ze bliezen juist den laatsten adem uit. Toen rees uit het struikgewas in de verte de jager op, maar er verscheen ook een agent en die trok partij voor de eenden.” 

Zuiderpark gezicht op een van de pijpen van de eendenkooi. 1923, maker Dienst voor de gemeenteplantsoenenZuiderpark gezicht op een van de pijpen van de eendenkooi. 1923,
maker Dienst voor de gemeenteplantsoenen

Eenden uit de eendenkooi

Zo begon een krantenbericht in de Haagsche Courant van 21 november 1931. De jager werd ondanks zijn jachtakte en vergunning beboet, want de eenden behoorden tot het gebied van de eendenkooi en in het Zuiderpark mocht alleen de kooiker de lokjacht op eenden uitvoeren. 

Zuiderpark

Al sinds de dertiende eeuw waren eendenkooien in gebruik om wilde eenden te vangen, zodat de kok later een lekkere eendenbout bij de maaltijd kon serveren. De zeer oude eendenkooi in het Zuiderpark dateert van vóór 1550.

Een eendenkooi bestond uit een grote vijver waar enkele smallere slootjes op uitkwamen, de zogenaamde vangpijpen. Deze vangpijpen waren vroeger met (bramen)takken en later met gaas overdekt en liepen taps toe met aan het einde een vanghok. Rond de vijver stond het kooibos, bomen en struiken die er voor zorgden dat de vijver uit de wind lag en het water rustig bleef. Het idee hierachter was dat wilde eenden die elders gingen overwinteren, vanuit koudere naar warmere gebieden trokken en dan tijdens hun reis uitrustplekken zochten. De kooivijver bood deze optie. In de vijver hield de beheerder, de kooiker, zogenaamde staleenden die als lokeenden dienden. Deze werden door de kooiker gevoerd en waren redelijk tam. 

Kooikerhondje

Daarnaast had de kooiker altijd een kooikerhondje. Zo’n hondje was niet al te groot en zeer actief. Hij kon snel wenden en snel leren. Blaffen mocht hij niet te vaak, want het werken in de eendenkooi moest geluidloos gebeuren om de eenden niet te laten schrikken. Het hondje kon op gebaren zelfstandig taken uitvoeren. Zo werkten baas en hond vaak zwijgend naast elkaar. Ook moest het hondje ongedierte vangen en dan vooral in de periode dat de staleenden zaten te broeden. 

Lokken van wilde eenden

Twee keer per dag peilde de kooiker de windrichting, want eenden stijgen tegen de wind in op. Dit bepaalde de keuze van de vangpijp, waar hij voer strooide. De staleenden zwommen naar het voedsel en lokten de wilde eenden mee. De kooiker verschool zich achter langs de vangpijpen geplaatste rietschermen, maar zijn hondje liep voor en achter het scherm. De nieuwsgierig geworden wilde eenden, die het witte puntje van de staart van de hond zagen bewegen, zwommen het staartje achterna en daarmee steeds verder de vangpijp in. Vervolgens kwam de kooiker in actie en joeg de eenden op, die in paniek in de richting van het licht vlogen naar het einde van vangpijp. Daar was de bosschage weggehaald, en de eenden vlogen rechtstreeks het vanghok in. Het klepje viel dicht en er was geen ontsnappen meer aan. De staleenden kenden het spel en zwommen op hun dooie gemakje terug naar de vijver. Bij deze vorm van lokjacht kwam het op de perfecte samenwerking tussen de staleenden, het kooikerhondje en de kooiker aan. 

Zuiderpark, de eendenkooi. 1930 maker Dienst voor de stadsontwikkelingZuiderpark, de eendenkooi. 1930 maker Dienst voor de stadsontwikkeling

Gered dankzij Berlage

Oorspronkelijk lagen er in het gebied waar het Zuiderpark is aangelegd twee eeuwenoude eendenkooien. De komst van het stadspark betekende bijna het einde van beide kooien. Hendrik Berlage, de ontwerper van het nieuwe uitbreidingsplan van Den Haag, waaronder het Zuiderpark, pleitte voor het behoud van één van de kooien. De uitvoerders van het Zuiderparkplan zagen daar niets in en wilden het oorspronkelijk geplande speelterrein aanleggen. Dat de gemeenteraad in 1927 uiteindelijk instemde met het behoud dankt de eendenkooi aan de Algemeene Vereniging voor Natuurbescherming voor ’s-Gravenhage en omstreken. De eendenkooi werd in 1928 onteigend. De laatste eigenaren, de gebroeders Hegge, ziet u hier op de foto samen met hun kooikerhondje en een aantal gevangen eenden. Dit zal één van de laatste opnamen geweest zijn voordat ze gemeentelijke kooikers werden. Het vangen voor consumptie stopte. Om het kooirecht te behouden werden enkel nog eenden gevangen en daarna weer losgelaten. In 1940 verdween het kooikerhondje. In de Haagsche Courant lezen we op 17 januari 1944 dat in de kooi tal van eenden- en hoenderrassen en andere vogels zoals fazanten en ooievaars uit de Haagsche Dierentuin tijdelijk zijn ondergebracht. 

Vogelreservaat

Na de oorlog veranderde de eendenkooi in een vogelreservaat. Ook de kooiker verdween en de vogelwachter werd zijn opvolger. Op dit moment zijn er nog ongeveer 120 eendenkooien in Nederland in gebruik. De meeste dienen voor wetenschappelijk onderzoek en het ringen van watervogels, bij een aantal is de traditie in ere gehouden en werkt er nog een kooibaas met zijn kooikerhondje en staleenden. 


Dit artikel is onderdeel van een reeks artikelen gepubliceerd in Den Haag Centraal, geschreven door (oud) medewerkers van het Haags Gemeentearchief.

Auteur: Nicolette Faber-Wittenberg