< Terug naar archievenoverzicht

Uw zoekacties: Inspectores stadsapotheek 's-Gravenhage

0480-01 Inspectores stadsapotheek 's-Gravenhage

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De stadsapotheek van 's-Gravenhage is met haar werkzaamheden begonnen op 4 november 1749. Op die dag werden de eerste recepten ten behoeve van de stadsarmen gereedgemaakt. Het oprichtingsbesluit werd door de Magistraat van 's-Gravenhage genomen op 21 maart 1749. Voordien leverden de apothekers Cats en Rottermont de medicijnen aan de stadsarmen voor rekening van de Magistraat. Daar deze rekeningen echter steeds hoger werden, besloot het stadsbestuur tot het oprichten van een stadsapotheek. Het pand, gelegen tussen de twee boterhuizen aan de Grote Markt, werd daartoe ingericht en tot stadsapotheker werd aangesteld Pieter Chataigné, gewezen eerste meester-apothecaris van het veldhospitaal, op een salaris van fl. 600,- in het jaar en een toelage van fl. 100,- voor het schoonhouden van het gebouw. Er werd voor hem een instructie vastgesteld. Eveneens werd een vast gezel benoemd en hiertoe werd aangesteld Bartholomeus Russing, op een jaarlijks tractement van fl. 250,- en een "extraordinair toeleg van fl. 25,- jaarlijks voor het zetten der lavementen aan manspersonen". Ook voor hem werd een instructie vastgesteld. Om toezicht te houden op en ter controle van de stadsapotheek werden twee inspectores aangesteld, op een tractement van fl. 200,- per jaar. Zij zouden iedere donderdagmiddag om 3 uur de stadsapotheek visiteren en verder zo vaak als zij nodig oordeelden.
Alleen de stadsdoktoren mochten medicijnenvoorschrijven uit de stadsapotheek en deze medicijnen mochten alleen geleverd worden aan de Nederduits Hervormde armen, op briefjes van een stadswapentje voorzien, aan het armhuis, het Heilige Geesthofje en aan het tuchthuis. In de loop der jaren werd deze medicijnenlevering steeds uitgebreid; onder andere werd in 1752 aan de schoolmeesters en ondermeesters van de stadsarmenscholen met hun vrouwen en kinderen vrijdom van medicamenten uit de stadsapotheek toegestaan. In 1764 kregen de armen van de Waals-Hervormde gemeente voor de tijd van 6 jaar medicijnen uit de stadsapotheek; verschillende malen werd hiertoe opnieuw toestemming verleend. In 1787 werd aan de Rooms Katholieke armen vrijdom van medicijnen uit de stadsapotheek toegestaan; in 1788 aan de Lutherse armen. Bij de oprichting der stadsapotheek werd een lijst van geneesmiddelen vastgesteld; deze moesten in de apotheek aanwezig zijn en bij het voorschrijven van de recepten mocht hiervan niet worden afgeweken. Deze geneesmiddelenlijst heeft vele veranderingen ondergaan en is pas afgeschaft in 1907; toen werd overgegaan tot de vrije receptuur.
Het bestuur van de stadsapotheek werd gevormd door het Inspectorencollege, welk college heeft bestaan van 1749 tot 1915. De beide eerste inspectores waren de stadsdoktoren, dr. Sebastiaan Middelbeek en Professor Thomas Schwencke. Toen de eerste in 1755 overleed, is door het apothekersgilde van 's-Gravenhage een poging gedaan om in zijn plaats een apotheker aangesteld te krijgen. Er kwam verzet van de zijde van Professor Schwencke en de stadsdoktoren en er werd wederom een dokter aangesteld, namelijk dr. Martinus Wilhelmus Schwencke, zoon van Thomas. Tevens werd bepaald, dat bij het overlijden van een der inspectores de oudste stadsdokter inspector zou worden. In 1806 kwam er verandering. Inspectores waren toen de stadsdoctoren Arnoldus van de Laar en Cornelis Henricus Velse. Zij zouden dat gedurende hun leven blijven en hun tractement van fl. 200,- per jaar behouden, maar een commissie uit het Stedelijk Geneeskundig Bestuur (opgericht in 1806) zou met hen toezicht over de stadsapotheek houden. Deze commissie bestond uit 3 doktoren; ieder jaar trad één van hen af en zij genoten géén bezoldiging. In 1815 werd bepaald, dat deze heren inspectores niet meer jaarlijks zouden wisselen, maar werkzaam zouden zijn tot hun dood.
In 1852 besloot de gemeenteraad tot een algehele vernieuwing van het inspectorencollege. Er zouden 4 inspectores zijn, 2 doktoren en 2 apothekers. Daartoe werden op 14 december 1852 benoemd de heren dr. W.H. Meijer, dr. J.W. Schick en de apothekers Ph. D. Vrijdag Zijnen en P.J. Moet benoemd. Om de drie jaar - later om de zes - traden twee van hen af maar zij waren dadelijk herkiesbaar. Zij genoten geen bezoldiging. Inspectores kwamen de tweede dinsdag van elke maand bijeen en hielden aantekening van het verhandelde in hun vergaderingen. Van nu af aan vinden wij in het archief een nauwkeurig bijgehouden en bewaard gebleven administratie. Het inspectorencollege maakte in 1861 een reglement van orde, dat door burgemeester en wethouders werd goedgekeurd. De oudste dokter presideerde de vergaderingen de tweede werd secretaris. De ene apotheker nam het financiële beheer op zich en de andere het materiële beheer. Tot 1915 toe bleef het inspectorencollege op deze wijze werkzaam. De toenmalige inspectores de doktoren Erkelens en Van Dam en de apothekers Vechtman en Damen namen hun ontslag, daar zij zich door Burgemeester en Wethouders gepasseerd voelden bij de oprichting van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst. Onder toezicht van het Gemeentebestuur voerde de Gemeentapotheker daar het algehele beheer.
Het aantal apothekers dat de stadapotheek heeft gekend, mag zeer gering genoemd worden: P. Chataigné werd op 1 mei 1754 vervangen door Adam de Blij. Deze overleed in 1760 en werd vervangen door Adrianus Rottermont. Deze werd in 1781 op zijn beurt vervangen door A.O. van der Burgh, die stierf in 1809. Van 1810 tot 1862 is E. de Langen stadsapotheker geweest. Op 1 oktober 1862 kwam G. de Man als gemeenteapotheker in dienst en bleef dat tot 1 mei 1903, waarna A.H. Schirm in zijn plaats trad. Vanaf november 1749 tot 1844 was de apotheek gehuisvest aan de Grote Markt. Toen werd verhuisd naar het gebouw Laan 5. In 1881 moest de gemeenteapotheek vertrekken naar een hulplokaal op de Houtmarkt 21. Op 1 mei 1886 werd de nieuwe apotheek in de Prinsestraat op de hoek van de Molenstraat betrokken.
Het archief van de inspectores der stadsapotheek bevat notulen, correspondentie, reglementen en verordeningen, terwijl een zeer voornaam deel gevormd wordt door de 'Verantwoording', bestaande uit een aantal staten, jaarlijks door de apotheker overgelegd aan de inspectores, waardoor een goed beeld verkregen wordt van al hetgeen er om ging in de stadsapotheek. Door de inspectores zijn notulen gehouden, maar hierin is een groot hiaat. Zij vangen aan op 4 juni 1749 en eindigen dan plotseling in maart 1774. Zij zijn geschreven in een in perkament gebonden deel dat slechts half gebruikt is. De notulen beginnen weer op 5 januari 1853 en eindigen dan op 11 mei 1915. Waarschijnlijk zijn ze niet verloren gegaan; er zal niet meer genotuleerd zijn. Temeer daar uit het archief blijkt, dat er zéér weinig bewaard is uit de eerste eeuw van het bestaan der stadsapotheek. Er zijn ingekomen stukken en minuten van verzonden stukken. Verder zijn de instructies van de stadsapotheker, diens gezel en die van de stadsdoctoren en de geneesmiddelenlijsten bewaard gebleven; dit is vrijwel alles. Er bevindt zich in het archief een ingekomen brief van 12 september 1859, waarbij burgemeester en wethouders de apotheker toestemming geven om boeken en papieren die 10 jaar oud zijn te doen vernietigen; het lijkt echter zeer onwaarschijnlijk dat hierbij oude notulenboeken zijn geweest. Het archief is steeds gebleven in het gebouw waar de apotheek gevestigd was. In december 1941 werd het naar het Gemeentearchief overgebracht.

J.C. Leeuwenburg, juni 1942
Heruitgave 1985

Kenmerken

Datering:
(1748) 1749-1915 (1917)
Beschrijving:
Inventaris van het archief van de Inspectores van de stadsapotheek, sinds 1851 van de gemeenteapotheek van 's-Gravenhage
Omvang in m¹:
8,375
Auteur:
J.C. Leeuwenburg (1942)
Openbaarheid:
Geheel openbaar
Categorie: