< Terug naar archievenoverzicht

Uw zoekacties: Schutterij van 's-Gravenhage

0381-01 Schutterij van 's-Gravenhage

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Het archief van de schutterij werd in 1907 aan de gemeente 's-Gravenhage geschonken. In 1931 werd nog een aanvulling verkregen. In dat jaar kwam ook de voorlopige inventarisatie gereed. In 1981 ordende mevrouw A.M.J. de Haan het gehele archief opnieuw, met aanvullingen uit het archief van de Gemeentesecretarie, afdeling Militaire Zaken. R. Grootveld nam het geheel nog eens door in 1984, liet enkele stukken vernietigen en inventariseerde het definitief met instandhouding van de ordening en beschrijving van mevrouw De Haan.
Op de schutterij waren van toepassing de wet op de schutterijen van 27 februari 1815, S 20, en daarna de wet van 11 april 1827, S 17, houdende de oprigting van schutterijen over de geheele uitgestrektheid des Rijks. Op de laatste wet zijn wijzigingen aangebracht bij de wet van 15 april 1886, S 64, in verband met de invoering van het nieuwe wetboek van strafrecht. De schutterij werd opgeheven bij de wet van 24 juni 1901, S 160, tot regeling van de landweer en tot opheffing van de schutterijen. De opheffing moest zich voltrekken "vijf jaren na de dag, waarop voor de eerste maal de ingelijfden bij de militie te land ingevolge wettelijk voorschrift zijn aangewezen tot het bij de landweer volbrengen van een verlengde diensttijd. *  De Haagse schutterij werd op 1 augustus 1907 opgeheven. Vanaf 1829 had Scheveningen een eigen afdeling. *  Sindsdien zijn in de registers voor Scheveningen aparte afdelingen opgenomen. De schutterij was reeds een van oudsher bestaande instelling en had een plaatselijk karakter. *  Met ingang van 1 maart 1814 werd zij op grond van artikel 125 en 126 van de grondwet opnieuw georganiseerd.
In 's-Gravenhage en Scheveningen fungeerde een dienstdoende schutterij. De schutterij diende, zoals de grondwet dat uitdrukte, tot behoud van de inwendige rust en moest in geval van oorlog en gevaar tegen aanvallen optreden. Volgens de wet van 1815 waren alle mannen van 18 tot en met 50 jaar schutterplichtig. Dit werd bij de wet van 1827 veranderd in resp. 25 en 33 jaar.
De uitgaven werden krachtens de wet van 1815 hoofdzakelijk bestreden uit contributies, waarvoor de verponding op de gebouwen in het jaar 1806 als grondslag diende. *  Na invoering van de wet van 1827 werden met ingang van 1828 de uitgaven gefinancierd door de stad. Zij bestonden o.m. uit tractementen en vergoedingen voor kleding en wapenen. De rekeningen werden bij het stadsbestuur ingediend. Vanaf 1828 kregen zij, evenals de begrotingen, bovendien het fiat van Gedeputeerde Staten.
De schutterijen hadden een sterkte van 2 man op elke 100 zielen. De inschrijving moest voor de eerste juni van elk jaar plaats vinden. De diensttijd duurde 5 jaar; daarna bleef men nog 5 jaar in de reserve. De plaatsen, die na afloop van 5 jaar, overlijden of vertrek openvielen werden een keer per jaar uit de opgeroepen lotelingen aangevuld.
Krachtens de overgangsbepaling art. 84 moesten bij de eerste inschrijving alle ingezetenen van 25 tot en met 33 jaar worden ingeschreven. Daarna werden alleen jaarlijks de personen ingeschreven, die op 1 januari van dat jaar 25 jaar waren.
De loting diende plaats te hebben voor de 1e juli van het jaar. Dit geschiedde in het openbaar door de zorg van het plaatselijke bestuur voor een commissie, welke bestond uit twee leden van het plaatselijke bestuur, bijgestaan door een officier van de schutterij. Het getrokken nummer moest in de alfabetische registers worden ingevuld en vervolgens op de lotingslijst worden overgebracht. In de lotingsregisters werden tevens de vrijstellingen aangetekend, evenals bij de hierna volgende registers van ambtshalve ingeschrevenen.
Degenen, die zich niet voor 1 juni hadden laten inschrijven moesten door het plaatselijke bestuur ambtshalve worden ingeschreven. Dit gebeurde in de inschrijvingsregisters. Daarna konden ze zonder loting worden ingelijfd. De registers bevatten vermeldingen van redenen van vrijstelling, waar de ingeschrevenen eventueel dienen enz., evenals dat bij de lotingsregisters is aangegeven.
Degenen, die na de loting tot schutters zijn aangewezen zijn, voor zover zij niet onder een vrijstelling of uitsluiting vallen op de algemene rol gebracht. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen de ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen, en de gehuwden en weduwnaars met kinderen. De tweede categorie mocht eventueel pas worden opgeroepen, nadat al de voor de dienst in de termen vallende personen onder de eerste categorie waren ingelijfd. Vanaf het tijdstip, waarop aan de betreffende personen was meegedeeld, dat zij op deze rol waren gebracht, was hij lid van de schutterij. Voor het onderzoek naar de redenen voor vrijstelling en uitsluittng fungeerde een commissie, bestaande uit leden van het stadsbestuur, de commandant der schutterij en een geneeskundige. De lotingscommissie belastte zich met de opstelling van de algemene rol.
Na de eerste samenstelling in 1828 werden jaarlijks alleen personen in de schutterij opgenomen voor de vervulling van opengevallen plaatsen, t.w.a. 1/5 gedeelte, welke werd afgevoerd naar de reserve en b. wegens overlijden, vertrek en naderhand opgekomen vrijstelling. De inlijving bij de schutterij wordt in de daarvoor bestemde kolom op de rol aangetekend. De ingelijfden werden vervolgens door de commissie op een bijzondere rol geplaatst, waarna de hierboven vermelde kennisgeving aan de ingelijfden geschiedde. De algemene rol werd vervolgens door de lotingscommissie naar het stadsbestuur gezonden en de bijzondere naar de commandant van de schutterij. Op beide rollen moesten alle veranderingen wegens bevordering, overgaan tot de reserve, ontslag e.d. worden aangetekend.
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1814-1908
Beschrijving:
Inventaris van het archief van de dienstdoende schutterij van 's-Gravenhage
Omvang in m¹:
27,75
Auteur:
A.M.J. de Haan en R. Grootveld
Openbaarheid:
Geheel openbaar
Archiefvormer(s):
Gevonden archiefstukken
Uw zoekterm komt voor in de titel en/of de kenmerken van deze archieftoegang.